Betekenis van voornamen: verschil tussen versies

Uit Mulckhuijse
Ga naar: navigatie, zoeken
(Jacob)
Regel 53: Regel 53:
 
verklaring:
 
verklaring:
 
Hebr. ja'aqob, van onzekere betekenis, mogelijk 'hij zal beschermen', maar in verband met de geschiedenis van Jakob en Esau, de zonen van Isaak, volksetymologisch verklaard als `hij greep de hiel, hij verdrong (zijn broer), bedrieger' (Gen. 25). De Gri. vorm werd Jakobos en daaruit ontstond Lat. Jacobus, daarnaast ook Jacomus. Uit de laatste vorm moeten de vormen met m (Eng. James, Spa. Jaime, Ndl. Jacomina enz.) verklaard worden. De naam kreeg reeds vroeg zijn grote populariteit door de twee apostelen van deze naam, vaak onderscheiden in major en minor, de oudste en de jongste of de meerdere en de mindere. De eerste was de zoon van Zebedeus en broeder van Johannes. Met Petrus werden zij wegens hun stormachtige ijver door Christus Boanérgas genoemd `dat is zonen des donders' (Marcus 3,17). Zie ook Hand. 12, 1-3. Volgens een legende uit de 7e eeuw zou hij in Spa. gepredikt hebben en daar begraven zijn. Volgens een oude Spa. traditie werd zijn lichaam overgebracht naar Santiago de Compostela. Van de 10e tot de 15e eeuw was dit een van de beroemdste pelgrimsplaatsen in West-Europa. Die gaf aanleiding tot een grote verering langs de wegen daarheen. Ook ontstonden er sagen en legenden die weer invloed in de middeleeuwse literatuur hadden. Daardoor werd Jacobus zeer populair als heilige. Hij werd patroon van de pelgrims, schutspatroon in de strijd tegen de mohammedanen en uiteraard van Spa. De kerkelijke feestdag is 25 juli, een datum die in het volksgeloof een belangrijke plaats innam, bijv. als geluksdag voor het beginnen van de oogst. Jacobus minor, apostel, was de zoon van Alfeüs, vermeld in Marcus 3, 18. Men is het er niet over eens of hij dezelfde is als de Jacobus genoemd als broeder van Christus in Marcus 6, 3 (ook vermeld in Galaten 1,19 als broeder des Heren en in Galaten 2,9 als steunpilaar van de jonge gemeente). Volgens de traditie was hij eerste bisschop van Jeruzalem. Kort voor de joodse opstand in 66 na Chr. stierf hij de marteldood; kerk. feestdag: 11 mei. Zie ook Jacoba. De populariteit van de naam in West-Europa werd ook nog bevorderd dordat verscheidene vorsten hem droegen: koningen van Aragon (Jaime) en koningen van Eng. De naam is sinds de vroege middeleeuwen in gebruik. Oudste voorbeeld bij Socin: Straatsburg 749; Rijnland 2e helft van de 9e eeuw (Littger). In Holl. 1156; Coep, Arnhem 1353; Jacomaer, Dordt 1385 (SRD). Vanaf de 13e eeuw vormen als Coppa(e)rt. Fra. vormen: Jaecx, St.-Winoksbergen 1389 (Vla. St. II, 84); Kortrijk ca. 1400 (Debrabandere): Jacob, Jacot, Jaquemijn; Jaques Masureel fs. Jacops (!), Brugge 1557 (Schouteet 99); Jaeques Martini, Breda 1585 (Ned. L. 1957, 172); Yakis Nauwens Schoonhoven 1636 (GHG); Jaecques Baert, Rotterdam 1644 (SR); Jacomo van Uffelen, Rotterdam 1844 (SR); Jaques van Sminia (Fri. adel), Utingeradeel 1652 (Ned. L. 1961, 436). Ontwikkeling van vr. vormen: Jacoba, Genève 1181 (Socin). In Fra. zijn sedert de 12e/13e eeuw vr. vormen aan te treffen (Dauzat 59), 13e eeuw: Jaqueta. Kortrijk ca. 1400 (Debrabandere): Jaquemijne, Jaquemine en Jaquemijnkin. Jacob, hertogin van Beieren 1417 (RvR) (zie over het gebruik van jongensnamen voor meisjes/vrouwen: Van der Schaar 1953, 32 v.). Jacob Danielsdr. van Matenesse,1452 (Ned. L. 1965, 39); Jacopmijne, Den Haag 1527 (Ned. L. 1950, 48); Jaquemijne, Brugge 1550 (Schouteet 40); Jaquelyne, dochter van Boudewijn, heer van Rhoon, geb. Brussel 1552 (T. A. v.d. Vlies, `De eerste eeuwen van Rhoon', 63); Jaexmyntgen, Dordt 1553 (GD 50); Jkvr. Jacquemine Cobrij, Brugge 1589 (Schouteet 35); Iacobtien, Medemblik 1590 (Belonje IV. 101); Jacqueline Robijns, geb. Meldert (Belg.) ca. 1605 (Vla. St. II, 102); Jakelijn, Jakeline Westerbaen, geb. Den Haag 1642, de moeder heette Jacolijn, resp. Jacobmina (Ned. L. 1962, 109). In Ze. kwam de vorm Jakelintge in de 17e eeuw voor.
 
Hebr. ja'aqob, van onzekere betekenis, mogelijk 'hij zal beschermen', maar in verband met de geschiedenis van Jakob en Esau, de zonen van Isaak, volksetymologisch verklaard als `hij greep de hiel, hij verdrong (zijn broer), bedrieger' (Gen. 25). De Gri. vorm werd Jakobos en daaruit ontstond Lat. Jacobus, daarnaast ook Jacomus. Uit de laatste vorm moeten de vormen met m (Eng. James, Spa. Jaime, Ndl. Jacomina enz.) verklaard worden. De naam kreeg reeds vroeg zijn grote populariteit door de twee apostelen van deze naam, vaak onderscheiden in major en minor, de oudste en de jongste of de meerdere en de mindere. De eerste was de zoon van Zebedeus en broeder van Johannes. Met Petrus werden zij wegens hun stormachtige ijver door Christus Boanérgas genoemd `dat is zonen des donders' (Marcus 3,17). Zie ook Hand. 12, 1-3. Volgens een legende uit de 7e eeuw zou hij in Spa. gepredikt hebben en daar begraven zijn. Volgens een oude Spa. traditie werd zijn lichaam overgebracht naar Santiago de Compostela. Van de 10e tot de 15e eeuw was dit een van de beroemdste pelgrimsplaatsen in West-Europa. Die gaf aanleiding tot een grote verering langs de wegen daarheen. Ook ontstonden er sagen en legenden die weer invloed in de middeleeuwse literatuur hadden. Daardoor werd Jacobus zeer populair als heilige. Hij werd patroon van de pelgrims, schutspatroon in de strijd tegen de mohammedanen en uiteraard van Spa. De kerkelijke feestdag is 25 juli, een datum die in het volksgeloof een belangrijke plaats innam, bijv. als geluksdag voor het beginnen van de oogst. Jacobus minor, apostel, was de zoon van Alfeüs, vermeld in Marcus 3, 18. Men is het er niet over eens of hij dezelfde is als de Jacobus genoemd als broeder van Christus in Marcus 6, 3 (ook vermeld in Galaten 1,19 als broeder des Heren en in Galaten 2,9 als steunpilaar van de jonge gemeente). Volgens de traditie was hij eerste bisschop van Jeruzalem. Kort voor de joodse opstand in 66 na Chr. stierf hij de marteldood; kerk. feestdag: 11 mei. Zie ook Jacoba. De populariteit van de naam in West-Europa werd ook nog bevorderd dordat verscheidene vorsten hem droegen: koningen van Aragon (Jaime) en koningen van Eng. De naam is sinds de vroege middeleeuwen in gebruik. Oudste voorbeeld bij Socin: Straatsburg 749; Rijnland 2e helft van de 9e eeuw (Littger). In Holl. 1156; Coep, Arnhem 1353; Jacomaer, Dordt 1385 (SRD). Vanaf de 13e eeuw vormen als Coppa(e)rt. Fra. vormen: Jaecx, St.-Winoksbergen 1389 (Vla. St. II, 84); Kortrijk ca. 1400 (Debrabandere): Jacob, Jacot, Jaquemijn; Jaques Masureel fs. Jacops (!), Brugge 1557 (Schouteet 99); Jaeques Martini, Breda 1585 (Ned. L. 1957, 172); Yakis Nauwens Schoonhoven 1636 (GHG); Jaecques Baert, Rotterdam 1644 (SR); Jacomo van Uffelen, Rotterdam 1844 (SR); Jaques van Sminia (Fri. adel), Utingeradeel 1652 (Ned. L. 1961, 436). Ontwikkeling van vr. vormen: Jacoba, Genève 1181 (Socin). In Fra. zijn sedert de 12e/13e eeuw vr. vormen aan te treffen (Dauzat 59), 13e eeuw: Jaqueta. Kortrijk ca. 1400 (Debrabandere): Jaquemijne, Jaquemine en Jaquemijnkin. Jacob, hertogin van Beieren 1417 (RvR) (zie over het gebruik van jongensnamen voor meisjes/vrouwen: Van der Schaar 1953, 32 v.). Jacob Danielsdr. van Matenesse,1452 (Ned. L. 1965, 39); Jacopmijne, Den Haag 1527 (Ned. L. 1950, 48); Jaquemijne, Brugge 1550 (Schouteet 40); Jaquelyne, dochter van Boudewijn, heer van Rhoon, geb. Brussel 1552 (T. A. v.d. Vlies, `De eerste eeuwen van Rhoon', 63); Jaexmyntgen, Dordt 1553 (GD 50); Jkvr. Jacquemine Cobrij, Brugge 1589 (Schouteet 35); Iacobtien, Medemblik 1590 (Belonje IV. 101); Jacqueline Robijns, geb. Meldert (Belg.) ca. 1605 (Vla. St. II, 102); Jakelijn, Jakeline Westerbaen, geb. Den Haag 1642, de moeder heette Jacolijn, resp. Jacobmina (Ned. L. 1962, 109). In Ze. kwam de vorm Jakelintge in de 17e eeuw voor.
 +
===Cornelis===
 +
 +
Geslacht: m
 +
 +
verklaring:
 +
De betekenis van de naam is niet zeker, hij wordt gewoonlijk in verband gebracht met Lat. cornu `hoorn', dus `de gehoornde'. Deze opvatting vinden we al bij Plutarchus, `Quaestiones Romanae', cap. 4. Wetenschappelijk is dit echter niet zeker. Cornelius was reeds de naam van een Romeinse gens (d.i. geslacht, familie), waartoe o.m. Cornelius Scipio, Africanus maior (de overwinnaar van Hannibal in 201 v. Chr.), behoorde. Een dochter van hem heette Cornelia. De naam kwam in de chr. sfeer door Cornelius, genoemd in Hand. 10. Als heilige kan vermeld worden paus Cornelius (251-253). Gewoonlijk wordt hij afgebeeld met een hoorn (cornu) in de hand. Op grond van zijn naam werd hij de beschermheilige van het rundvee (`hoorn'-vee). Kerk. feestdag: 16 sept. Een oud voorbeeld is: Cornelius, Rijnland 1173 (Littger); in Vla. komt de naam ook al in de 12e eeuw voor (Leys), in de 14e eeuw zijn er in Leuven al toenamen (evt. familienamen) van afgeleid. In het noorden komt de naam in de 15e eeuw pas sterker op, ook vr. vormen; in Fri. in de 16e eeuw. In de 16e en 17e eeuw ging hij van Ndl. over naar Eng., doordat mensen die hier vrijheid van geloof hadden gezocht, naar Eng. terugkeerden. In bepaalde streken was Cornelius schutspatroon tegen de kinderstuipen, de convulsies, waarschijnlijk door associatie van de naam met het vreemde woord. Op Amager in De., waar zich vroeger veel Hollanders vestigden, komt de naam nog voor in de vorm Crilles en in de familienaam Crillesen. Vaak was er verschil tussen `boeren en burgers' in dorpen: Knelis, Krelis of Nelis tegenover Cor of Kees.
  
 
==Links==
 
==Links==
 
http://www.meertens.knaw.nl/voornamen/VNB/
 
http://www.meertens.knaw.nl/voornamen/VNB/

Versie van 31 dec 2008 om 01:18

Voornamen

Evert Everdina

Everhard

Geslacht: m

verklaring: Tweestammige Germ. naam met de betekenis `sterk als een ever'. Uit Ever- `ever' (zie ever-) en -hard `hard, sterk' (zie -hard-). Vgl. ook Jorrit en Jouwert.

Eldert

Aldert

Geslacht: m

verklaring: Germ. naam met ongeveer de betekenis `sterk en volwassen, ervaren'. Uit ald- (zie ald-) en -hard (zie -hard-). Het kan echter ook een wisselvorm zijn van Adelhard, vgl. Aldert = Aaldert = Alert (Ned. L. 1980, 40). Aldert is een Fri. naam, maar kwam oorspr. ook elders in Ndl. voor: Noord-Holl. Aldert en Eldert; Zuid-Holl. Aldert.

Willem

Wilhelm

Geslacht: m

verklaring: Tweestammige Germ. naam uit Wil- `wil' (zie wil-) en `helm', met de oorspr. betekenis `bedekker, beschermer' (zie -helm). De twee elementen geven dus samen geen zinvolle betekenis. Zie ook Giliam. Heiligennaam: 1) Willem van Aquitanië, een belangrijke figuur aan het hof van Karel de Grote. In 806 ging hij in het door hem gestichte klooster Gellone; hij is daar gest. ca. 812; kerk. feestdag: 28 mei. In de Fra. middeleeuwse heldenepiek wordt hij een legendarische figuur. Ook in het werk van Wolfram von Eschenbach komt hij voor; 2) Wilhelmus Firmatus, geb. in Tours, kluizenaar op verschillende plaatsen, o.m. in Mantilly; gest. ca. 1095; kerk. feestdag: 24 apr.; 3) Wilhelmus van Donjeon, geb. 1150, in 1200 aartsbisschop van Bourges; gest. 1209; kerk. feestdag: 19 jan.; 4) Wilhelmus van Æbelholt. Geb. ca. 1127 in Parijs. In 1165 abt van het klooster Eskilsó (in De.) en na stichting van het klooster Æbelhoft in 1175 abt daarvan. Gest. 1203 in Æbelholt; kerk. feestdag: 6 apr.; 5) Wilhelmus, bisschop van St.-Brieuc in 1220, gest. 1234; kerk. feestdag: 29 juli. De naam Wilhelm was in de middeleeuwen zeer populair, mede doordat hij in vorsten- en gravengeslachten voorkwam. Door Willem de Veroveraar kwam hij naar Eng. Vr. vormen komen voor sinds de 14e eeuw: Willemette 1336 (BU 445); Kortrijk ca. 1400 (Debrabandere): Willemijnne, Wilgemine, Wilgemijnne, Wilgemijnkin. Holl. 17e eeuw: Willemina, Willemtie; Monnikendam 1736: Wumpje (Gens N. XXIII, 41).

Wouter

Walter

Geslacht: m

verklaring: Tweestammige Germ. naam, met als eerste lid wald-, walt- `heersen' (zie -wald-); het tweede lid is `heer, leger' (zie -her-). De naam betekent dus ongeveer `de heerser over het leger'. Heiligennaam: Walter, abt van Pontoise (ten n.w. van Parijs); gest. 1099; kerk. feestdag: 8 apr. Oude vleivormen zijn soms moeilijk te herkennen: Weitkin, Weytkin, Kortrijk ca. 1400 (Debrabandere); Weytin, Dordt 1284-87 (SRD); Welt, Weltken = Wouter, Noord-Brab. 14e/15e eeuw; Weute, Ze. 14e eeuw.

Frans

Franciscus

Geslacht: m

verklaring: De naam is afkomstig van Franciscus van Assisi (geb. 1181 à `82), een van de populairste middeleeuwse heiligen. Zijn doopnaam was eigenlijk Giovanni (Johannes), maar zijn vader noemde hem na een reis naar Frankrijk Francesco `Fransman'. Hij is de geestelijke vader van enige orden, waarvan de franciscaner en de clarissenorde de bekendste werden. Deze verbreidden zich snel over Europa. Zelf trok hij in 1214-15 door It., Zuid-Fra. en Spa. Hij is gest. in 1226 en begraven in de San-Francesco-kerk in Assisi. Ongeveer twee jaar na zijn dood werd hij door Gregorius IX heilig verklaard; kerk. feestdag: 4 okt. Met zijn verering verbreidde de naam Franciscus zich snel over Europa, in Fra. had de naam van Frans I daarbij ook veel invloed. In Holl. is de naam voor het eerst in 1421 aangetroffen (Van der Schaar; Fransoys komt wel eerder voor, maar als aanduiding van `Fransman'). Vr. vormen sinds het begin van de 17e eeuw (Fransijntge, Francina).

Leendert

Leonhard

Geslacht: m

verklaring: Het eerste lid van deze Germ. naam is vermoedelijk aangepast aan het woord leeuw, Lat. leo, aangezien de Germ. dit dier oorspr. niet kenden (in de naam van de leeuw kon het symbool van de evangelist Marcus zitten). Ook is het mogelijk dat het oorspr. een Germ. stam lewa-, liwi- is met de betekenis `genadig'. Die stam kan later met `leeuw' gassocieerd zijn op grond van de vorm. De naam ging dus betekenen: `sterk als een leeuw' (-hard betekent `sterk', zie -hard-). Reeds vroeg, in de 5e eeuw, komt deze Germ. naam voor. Men vindt hem ook al bij Gregorius van Tours, de Frank. geschiedschrijver uit de 6e eeuw (heilige). De populaire heilige Leonardus was in de 6e eeuw kluizenaar in Noblac bij Limoges. Zijn vermoedelijke sterfjaar is 539; kerk. feestdag: 6 nov. Zijn verering verbreidde zich in het begin van de 12e eeuw over W.-Europa. Bij ons komt de naam in de 14e eeuw op, maar pas in de 16e eeuw wordt hij werkelijk populair. Vr. vormen sinds de 2e helft van de 16e eeuw.

Jacob

Jacob

Geslacht: m

verklaring: Hebr. ja'aqob, van onzekere betekenis, mogelijk 'hij zal beschermen', maar in verband met de geschiedenis van Jakob en Esau, de zonen van Isaak, volksetymologisch verklaard als `hij greep de hiel, hij verdrong (zijn broer), bedrieger' (Gen. 25). De Gri. vorm werd Jakobos en daaruit ontstond Lat. Jacobus, daarnaast ook Jacomus. Uit de laatste vorm moeten de vormen met m (Eng. James, Spa. Jaime, Ndl. Jacomina enz.) verklaard worden. De naam kreeg reeds vroeg zijn grote populariteit door de twee apostelen van deze naam, vaak onderscheiden in major en minor, de oudste en de jongste of de meerdere en de mindere. De eerste was de zoon van Zebedeus en broeder van Johannes. Met Petrus werden zij wegens hun stormachtige ijver door Christus Boanérgas genoemd `dat is zonen des donders' (Marcus 3,17). Zie ook Hand. 12, 1-3. Volgens een legende uit de 7e eeuw zou hij in Spa. gepredikt hebben en daar begraven zijn. Volgens een oude Spa. traditie werd zijn lichaam overgebracht naar Santiago de Compostela. Van de 10e tot de 15e eeuw was dit een van de beroemdste pelgrimsplaatsen in West-Europa. Die gaf aanleiding tot een grote verering langs de wegen daarheen. Ook ontstonden er sagen en legenden die weer invloed in de middeleeuwse literatuur hadden. Daardoor werd Jacobus zeer populair als heilige. Hij werd patroon van de pelgrims, schutspatroon in de strijd tegen de mohammedanen en uiteraard van Spa. De kerkelijke feestdag is 25 juli, een datum die in het volksgeloof een belangrijke plaats innam, bijv. als geluksdag voor het beginnen van de oogst. Jacobus minor, apostel, was de zoon van Alfeüs, vermeld in Marcus 3, 18. Men is het er niet over eens of hij dezelfde is als de Jacobus genoemd als broeder van Christus in Marcus 6, 3 (ook vermeld in Galaten 1,19 als broeder des Heren en in Galaten 2,9 als steunpilaar van de jonge gemeente). Volgens de traditie was hij eerste bisschop van Jeruzalem. Kort voor de joodse opstand in 66 na Chr. stierf hij de marteldood; kerk. feestdag: 11 mei. Zie ook Jacoba. De populariteit van de naam in West-Europa werd ook nog bevorderd dordat verscheidene vorsten hem droegen: koningen van Aragon (Jaime) en koningen van Eng. De naam is sinds de vroege middeleeuwen in gebruik. Oudste voorbeeld bij Socin: Straatsburg 749; Rijnland 2e helft van de 9e eeuw (Littger). In Holl. 1156; Coep, Arnhem 1353; Jacomaer, Dordt 1385 (SRD). Vanaf de 13e eeuw vormen als Coppa(e)rt. Fra. vormen: Jaecx, St.-Winoksbergen 1389 (Vla. St. II, 84); Kortrijk ca. 1400 (Debrabandere): Jacob, Jacot, Jaquemijn; Jaques Masureel fs. Jacops (!), Brugge 1557 (Schouteet 99); Jaeques Martini, Breda 1585 (Ned. L. 1957, 172); Yakis Nauwens Schoonhoven 1636 (GHG); Jaecques Baert, Rotterdam 1644 (SR); Jacomo van Uffelen, Rotterdam 1844 (SR); Jaques van Sminia (Fri. adel), Utingeradeel 1652 (Ned. L. 1961, 436). Ontwikkeling van vr. vormen: Jacoba, Genève 1181 (Socin). In Fra. zijn sedert de 12e/13e eeuw vr. vormen aan te treffen (Dauzat 59), 13e eeuw: Jaqueta. Kortrijk ca. 1400 (Debrabandere): Jaquemijne, Jaquemine en Jaquemijnkin. Jacob, hertogin van Beieren 1417 (RvR) (zie over het gebruik van jongensnamen voor meisjes/vrouwen: Van der Schaar 1953, 32 v.). Jacob Danielsdr. van Matenesse,1452 (Ned. L. 1965, 39); Jacopmijne, Den Haag 1527 (Ned. L. 1950, 48); Jaquemijne, Brugge 1550 (Schouteet 40); Jaquelyne, dochter van Boudewijn, heer van Rhoon, geb. Brussel 1552 (T. A. v.d. Vlies, `De eerste eeuwen van Rhoon', 63); Jaexmyntgen, Dordt 1553 (GD 50); Jkvr. Jacquemine Cobrij, Brugge 1589 (Schouteet 35); Iacobtien, Medemblik 1590 (Belonje IV. 101); Jacqueline Robijns, geb. Meldert (Belg.) ca. 1605 (Vla. St. II, 102); Jakelijn, Jakeline Westerbaen, geb. Den Haag 1642, de moeder heette Jacolijn, resp. Jacobmina (Ned. L. 1962, 109). In Ze. kwam de vorm Jakelintge in de 17e eeuw voor.

Cornelis

Geslacht: m

verklaring: De betekenis van de naam is niet zeker, hij wordt gewoonlijk in verband gebracht met Lat. cornu `hoorn', dus `de gehoornde'. Deze opvatting vinden we al bij Plutarchus, `Quaestiones Romanae', cap. 4. Wetenschappelijk is dit echter niet zeker. Cornelius was reeds de naam van een Romeinse gens (d.i. geslacht, familie), waartoe o.m. Cornelius Scipio, Africanus maior (de overwinnaar van Hannibal in 201 v. Chr.), behoorde. Een dochter van hem heette Cornelia. De naam kwam in de chr. sfeer door Cornelius, genoemd in Hand. 10. Als heilige kan vermeld worden paus Cornelius (251-253). Gewoonlijk wordt hij afgebeeld met een hoorn (cornu) in de hand. Op grond van zijn naam werd hij de beschermheilige van het rundvee (`hoorn'-vee). Kerk. feestdag: 16 sept. Een oud voorbeeld is: Cornelius, Rijnland 1173 (Littger); in Vla. komt de naam ook al in de 12e eeuw voor (Leys), in de 14e eeuw zijn er in Leuven al toenamen (evt. familienamen) van afgeleid. In het noorden komt de naam in de 15e eeuw pas sterker op, ook vr. vormen; in Fri. in de 16e eeuw. In de 16e en 17e eeuw ging hij van Ndl. over naar Eng., doordat mensen die hier vrijheid van geloof hadden gezocht, naar Eng. terugkeerden. In bepaalde streken was Cornelius schutspatroon tegen de kinderstuipen, de convulsies, waarschijnlijk door associatie van de naam met het vreemde woord. Op Amager in De., waar zich vroeger veel Hollanders vestigden, komt de naam nog voor in de vorm Crilles en in de familienaam Crillesen. Vaak was er verschil tussen `boeren en burgers' in dorpen: Knelis, Krelis of Nelis tegenover Cor of Kees.

Links

http://www.meertens.knaw.nl/voornamen/VNB/